Documenten nuttige documentatie Nieuwe wet ter bestrijding van schuldoverlast en ter bescherming van ondernemingen in moeilijkheden (15 mei 2024)

Nieuwe wet ter bestrijding van schuldoverlast en ter bescherming van ondernemingen in moeilijkheden (15 mei 2024)

Bijgewerkt op 30/09/2024 — Inhoudsjaar : 2024

Delen

Op 1 juli werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 15 mei 2024 gepubliceerd, die maatregelen invoert om overmatige schuldenlast te bestrijden en ondernemingen in moeilijkheden te beschermen1https://etaamb.openjustice.be/nl/wet-van-15-mei-2024_n2024004824. De wetgever wil problemen van overmatige schuldenlast in een vroeg stadium opsporen en onnodige invorderingsprocedures vermijden. Volgens minister Van Tigchelt is het de bedoeling om een onderscheid te maken tussen “mensen die niet willen betalen en mensen die niet kunnen betalen – en om te vermijden dat nieuwe procedures worden opgestart tegen mensen die reeds een beroep doen op schuldbemiddeling”.

De mening van het Steunpunt: Na bestudering van de voorziene bepalingen en op basis van onze ervaring op het terrein zijn wij van mening dat deze doelstelling niet zal worden bereikt. De meeste van de voorgestelde maatregelen bestaan al in het Gerechtelijk Wetboek, maar worden niet toegepast. De aangebrachte wijzigingen zullen de situatie waarschijnlijk niet veranderen.

Een overzicht van de belangrijkste maatregelen van deze wet:

Ambtshalve opheffing van de verjaring2Art. 2223 al. 2 oud Burgerlijk Wetboek

Vrederechters hebben nu de mogelijkheid om de verjaring ambtshalve op te heffen in procedures tot betaling van een geldschuld ten aanzien van een consument. Dit is een welkome maatregel, aangezien een vrederechter nu de verjaring van een schuld kan inroepen zonder dat de schuldenaar dit zelf hoeft op te werpen, zoals voorheen het geval was.

De mening van het Steunpunt: We verwelkomen deze maatregel, hoewel we graag hadden gezien dat de wetgever zich had laten inspireren door de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en deze bevoegdheid van de rechter had uitgebreid naar alle dwingende bepalingen van het consumentenrecht om een ideale bescherming van de consument te garanderen.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Centraal register van gedematerialiseerde authentieke akten van gerechtsdeurwaarders (CREA)3Art. 31quater/2 van het Gerechtelijk Wetboek

Dit register bevat alle akten die betekend zijn door een gerechtsdeurwaarder. Alle personen van wie de akten zijn geregistreerd in het CREA hebben het recht om hun eigen akten in te zien, hetzij rechtstreeks, hetzij via een deurwaarder.

Inwerkingtreding op 1 juli 2025.

Verplichting om voorrang te geven aan minnelijke oplossingen4 Art. 519 §4 van het Gerechtelijk Wetboek

De wet bepaalt nu uitdrukkelijk dat deurwaarders verplicht zijn om schuldenaars te informeren over de mogelijkheid van bemiddeling, verzoening en elke andere manier om een geschil minnelijk te regelen.

De mening van het Steunpunt: In de praktijk zal de dagvaarding/betekening vergezeld gaan van informatiebladen die in gewone taal moeten opgesteld zijn. Wij denken dat dit een goede maatregel is en dat het zeker nuttig is om de inhoud van de akten van deurwaarders duidelijk uit te leggen door het gebruik van heldere juridische taal (in plaats van de wetteksten in extenso weer te geven zoals nu het geval is). Niettemin zijn wij van mening dat de beste manier om een schuldenaar in een precaire situatie te informeren, erin bestaat om echt contact met hem te hebben. Het Gerechtelijk Wetboek bepaalt al dat alle gerechtelijke stukken in principe aan de persoon moeten worden betekend. Het doel van deze reeds lang bestaande bepaling is precies om de (mondelinge) dialoog en het directe contact tussen de schuldenaar en de gerechtsdeurwaarder te bevorderen.  In de praktijk komt de betekening aan de persoon echter steeds minder voor bij facturen van schuldeisers die geregeld een groot aantal schulden invorderen. De deurwaarder deponeert de betekening gewoon in de brievenbus van de schuldenaar zonder zelfs maar te controleren of de schuldenaar aanwezig is. In dit geval zal de informatieverstrekking aan de schuldenaar zich dus beperken tot het toesturen van het informatieblad. En zelfs als dat blad in heldere juridische taal is opgesteld, is dit een veel minder efficiënte manier van informeren dan een persoonlijk contact en de mondelinge uitleg die de deurwaarder kan geven bij een betekening aan de persoon.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Opleiding van gerechtsdeurwaarders5Art. 555/1, § 1, lid 1, 5° van het Gerechtelijk Wetboek

Alle gerechtsdeurwaarders moeten voortaan een praktische opleiding volgen die gericht is op communicatie- en facilitatievaardigheden.

De mening van het Steunpunt: Deze maatregel is interessant, maar het blijft wel van belang dat de gerechtsdeurwaarder die communicatieve vaardigheden in de praktijk kan brengen tijdens een persoonlijk ontmoeting met de schuldenaar. Hiertoe zou de betekening in persoon echt verplicht moeten worden en zouden sancties moeten worden voorzien voor gerechtsdeurwaarders die de wet niet naleven.

Inwerkingtreding op 1 januari 2025.

Uitbreiding van de bevoegdheden van de vrederechters6Art. 591, 25° van het Gerechtelijk Wetboek

Vrederechters behandelen nu al alle vorderingen met betrekking tot energie- en telecomschulden, ongeacht het bedrag. Ze zullen nu ook bevoegd zijn, ongeacht het bedrag, voor alle vorderingen met betrekking “tot betaling voor diensten of leveringen van geneeskundige of parageneeskundige zorgverstrekkers en onderwijsinstellingen”.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Aanmaak van nieuwe berichten in het Centraal Bestand van Berichten van beslag (CBB)7 Art. 1390octies van het Gerechtelijk Wetboek

Bericht van vaststelling van niet-bevinding8Art. 1390octies, §2 van het Gerechtelijk Wetboek

De vaststelling van niet-bevinding is de situatie waarin de deurwaarder vaststelt dat “de voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar kennelijk ontoereikend zijn om de kosten van de procedure te dekken”. In een dergelijke situatie moet de deurwaarder een bericht van vaststelling van niet-bevindingneerleggen bij de CBB, dat drie maanden na de neerlegging automatisch zal worden geschrapt.

De mening van het Steunpunt: Deze vaststelling van niet-bevinding komt bovenop het pv van niet-bevinding en lijkt verschillende situaties te dekken waarin de deurwaarder niet noodzakelijk het pand moet betreden (hij merkt bijvoorbeeld op dat het pand leeg staat, dat het een caravan op een camping betreft, enz.). Op het eerste gezicht zou het ook minder duur moeten zijn dan een klassiek pv van beslag. Wij vrezen echter dat deze nieuwe bepaling geen einde zal stellen aan de nutteloze procedurestappen (en dus niet zal tegemoetkomen aan het doel van de wet). Zoals gerechtsdeurwaarder Leroy opmerkt, wordt in de praktijk “in de regel geen pv van niet-bevinding opgemaakt omdat schuldeisers geen kosten willen maken waar ze persoonlijk niets aan hebben”. Wanneer de goederen geen waarde hebben, beoogt het roerend beslag immers niet zozeer de verkoop van de goederen, maar is het veeleer een middel om druk uit te oefenen op de schuldenaar met het oog op de onderhandeling van een aanzuiveringsregeling. Gerechtsdeurwaarders erkennen zelf dat een roerend beslag zelden tot op het einde wordt uitgevoerd (d.w.z. tot de verkoop van de goederen). Op basis van deze vaststelling zien we niet echt in wat de toegevoegde waarde van deze nieuwe bepaling kan zijn. Ook zien we niet in waarom deurwaarders gebruik zouden maken van het bericht van vaststelling van niet-bevinding, wetende dat ze momenteel ook geen gebruik maken van het pv van niet-bevinding. De gevolgen van deze pressiebeslagen zijn echter wel zeer schadelijk voor schuldenaars in een moeilijke financiële situatie: de angst dat de deurwaarder de in beslag genomen meubelen zal komen ophalen is zodanig dat sommige gezinnen er de voorkeur aan geven hun huur of energierekening niet te betalen om de deurwaarder toch maar een afbetalingsplan te kunnen voorstellen. Een afbetalingsplan waarvan de maandelijkse bedragen soms niet eens de kosten van de deurwaarder dekken, of dat op termijn niet “houdbaar” is omdat de financiële middelen ontbreken.

Inwerkingtreding op 1 juli 2025.

Bericht van controle van dreigende insolventie9Art. 1390octies, §1 van het Gerechtelijk Wetboek

Dit bericht moet worden opgesteld wanneer de gerechtsdeurwaarder vaststelt dat de continuïteit van de activiteiten van de debiteuronderneming bedreigd is. Het bericht moet worden neergelegd in het CBB en schriftelijk meegedeeld aan de belanghebbende. Het wordt binnen de 24 uur verstuurd naar de bevoegde Kamer voor Ondernemingen in Moeilijkheden en wordt drie maanden na de neerlegging automatisch uit het CBB geschrapt.

De mening van het Steunpunt: Dit advies betreft enkel de ondernemingen. Bovendien is dit solvabiliteitsonderzoek momenteel een lege huls, aangezien de gerechtsdeurwaarder zowel rechter als partij is. De wetgever heeft immers geen criteria, richtlijnen of kader vastgelegd om de gerechtsdeurwaarder te oriënteren tijdens zijn “solvabiliteitsonderzoek”. Wij denken eerder dat bepaalde gerechtsdeurwaarders hun voordeel zullen doen met deze bevoorrechte toegang tot persoonsgegevens en hierdoor meer incassozaken van ondernemingen naar zich toe zullen trekken (ongetwijfeld ten nadele van incassobureaus en advocaten).

Inwerkingtreding op 1 juli 2025.

Bericht van minnelijke schuldbemiddeling10Art. 1390octies, §3 van het Gerechtelijk Wetboek

Wanneer een minnelijke schuldbemiddeling wordt opgestart, moet de deurwaarder (op verzoek van de schuldbemiddelaar of als bemiddelaar) een bericht van minnelijke schuldbemiddeling neerleggen bij de CBB. De schuldbemiddelaar die om de neerlegging van het bericht heeft verzocht, krijgt hiervan automatisch een kennisgeving. Vervolgens wordt het bericht (kosteloos) geschrapt door de gerechtsdeurwaarder, hetzij op verzoek van de schuldbemiddelaar (die de deurwaarder zelf kan zijn) aan het einde van de bemiddeling, hetzij automatisch na vijf jaar. Gerechtsdeurwaarders die tijdens hun eerste raadpleging kennis nemen van dit bericht, zijn verplicht om contact op te nemen met de bemiddelaar of de dienst schuldbemiddeling die het bericht heeft neergelegd. De bemiddelaar heeft dan een maand de tijd om de deurwaarder op de hoogte te stellen van wat hij met de ‘vordering’ wenst te doen. In de tussentijd wordt de invorderingsprocedure opgeschort (onverminderd artikel XIX.9 WER).

De mening van het Steunpunt: Het doel van dit bericht van minnelijke schuldbemiddeling is om de gerechtsdeurwaarders bijkomende informatie te geven over de solvabiliteit van de persoon in kwestie. Tegelijkertijd zal de tussenkomst van de schuldbemiddelaar voortaan toelaten om personen in situatie van overmatige schuldenlast te laten genieten van een opschorting van de procedure gedurende maximaal ongeveer 2 maanden na een minnelijke ingebrekestelling, zodat een oplossing kan worden gezocht met een minnelijke schuldbemiddelaar (zie artikel XIX.9. § 2 WER, dat voorziet in een opschorting van de procedure voor een periode van 45 kalenderdagen vanaf de datum van de aanvraag tot minnelijke bemiddeling). Er moet echter worden opgemerkt dat een opschorting van de procedure enkel kan worden bekomen op voorwaarde dat de aanvraag tot minnelijke bemiddeling wordt ingediend binnen de 14 dagen na het versturen van een ingebrekestelling door de schuldeiser.

Helaas biedt deze maatregel geen duurzame oplossing voor structureel arme consumenten. Zij krijgen maximaal 2 maanden uitstel. En wat gebeurt er daarna? Als blijkt dat ze niets kunnen betalen? Wat als de schuldeiser de betalingen onvoldoende vindt? Moet de minnelijke schuldbemiddelaar hen dan adviseren om een collectieve schuldenregeling aan te vragen (een procedure waarvan ze ook kunnen worden uitgesloten als ze niet in staat zijn om terug te betalen, aangezien volledige schuldkwijtschelding zeldzaam is en in de praktijk enkel wordt toegestaan aan mensen zonder enig vooruitzicht op financiële verbetering)? Moet de deurwaarder op de hoogte worden gebracht van de bewezen insolventie van de persoon in kwestie? Moet de deurwaarder de invordering van de schuld staken? Evenveel vragen die onbeantwoord blijven.

Inwerkingtreding op 1 juli 2025.

Verplichte raadpleging van het Centraal Bestand van Berichten van beslag (CBB)11Art. 519, §3, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek

Alle gerechtsdeurwaarders zijn voortaan verplicht om het CBB te raadplegen voordat ze een gerechtelijke of minnelijke procedure mogen starten. Tegelijkertijd zal de gerechtsdeurwaarder kennis nemen van een eventueel bericht van controle van dreigende insolventie of van minnelijke schuldbemiddeling. Dit onderzoek is bedoeld om na te gaan of een persoon in staat is om zijn schulden te betalen. Deze maatregel vermindert ook de kosten voor mensen die al in schuldbemiddeling zijn, omdat er geen nieuwe procedures of uitvoeringsmaatregelen kunnen worden gestart. In dit geval moet de deurwaarder de schuldbemiddelaar aanschrijven om de schuld op te nemen in een afbetalingsplan.

De mening van het Steunpunt: Vóór deze nieuwe wet was de gerechtsdeurwaarder op grond van het Gerechtelijk Wetboek al verplicht om het Centraal Bestand van Beslagberichten te raadplegen en een solvabiliteitsonderzoek uit te voeren alvorens over te gaan tot uitvoeringsmaatregelen. In de praktijk zien we al een aantal jaren dat de raadpleging van verschillende databanken niet belet dat onnodige procedures worden gestart tegen insolvente schuldenaars (met de daarmee gepaard gaande explosie van kosten die worden aangerekend aan weinig solvabele schuldenaars), vooral voor facturen van schuldeisers die geregeld een groot aantal schulden invorderen.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Opschortende werking van het afbetalingsplan op de uitvoeringsprocedures12Art. 1496 van het Gerechtelijk Wetboek

De gerechtsdeurwaarder is verplicht om in te gaan op de aanvraag voor een betalingsplan. Indien het afbetalingsplan wordt aanvaard, bevestigt hij schriftelijk (per post of elektronisch) het akkoord tussen de schuldeiser en de schuldenaar, alsook de voorwaarden van het akkoord (in het bijzonder de bedragen en de betalingstermijnen). De naleving (!) van dit afbetalingsplan schorst van rechtswege de uitvoeringsprocedures. Als het afbetalingsplan niet wordt nageleefd, wordt een herinnering gestuurd met een betalingstermijn van acht kalenderdagen. Voor aanmaningen die per gewone post worden verstuurd, begint deze termijn te lopen vanaf de derde werkdag na de datum van verzending van de betalingsherinnering. Als de schuldenaar niet binnen deze termijn betaalt, kan de tenuitvoerlegging onmiddellijk worden hervat.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Gemeengemaakt beslag13Art. 1524 van het Gerechtelijk Wetboek

Het gemeengemaakt beslag is thans verplicht: wanneer een andere deurwaarder al een inventaris van de goederen heeft opgemaakt en roerend beslag heeft gelegd, is de deurwaarder die een vordering int voortaan verplicht om zich, in het kader van zijn beslag, te baseren op de inventaris die de eerste deurwaarder reeds heeft opgemaakt. Zo wordt vermeden dat er kosten worden aangerekend voor opeenvolgende roerende beslagen, uitgevoerd door verschillende deurwaarders. Verder is het thans ook verboden om dezelfde kosten meerdere keren aan te rekenen voor verschillende invorderingsdossiers (bijvoorbeeld door meerdere keren een slotenmaker in te schakelen tegenover dezelfde schuldenaar voor verschillende incassodossiers).

De mening van het Steunpunt: Door deze nieuwe verplichting zullen opeenvolgende beslagleggingen en de kosten die gepaard gaan met een nieuw pv van beslag kunnen worden vermeden indien er reeds beslag is gelegd (op voorwaarde dat het beslag “volledig” is, d.w.z. dat alle roerende goederen zijn opgeschreven). Een gemeengemaakt beslag is echter geen uniek beslag ten gunste van alle schuldeisers. Het belet niet dat elk van de schuldeisers de procedure kan verder zetten. Het belet een nieuwe schuldeiser geenszins om druk uit te oefenen op de schuldenaar (door te dreigen met de verkoop van de in beslag genomen goederen) om betaling te verkrijgen. Deze nieuwe bepaling zal dus geen einde maken aan de opeenstapeling van rechtshandelingen en kosten (zoals het pv van vastlegging van een verkoopdag, het pv van aanplakking, enz.) om druk uit te oefenen en betalingen te bekomen zonder dat de deurwaarder ooit tot de verkoop overgaat).

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Elk roerend beslag zal vergezeld moeten gaan van een informatieblad waarvan het model zal worden vastgelegd door de Koning14Art. 1524 van het Gerechtelijk Wetboek

Het informatieblad vermeldt de omstandigheden waarin het beslag werd uitgevoerd en geeft een gedetailleerd overzicht van de aard en de omvang van de in beslag genomen goederen.

De mening van het Steunpunt: Spijtig genoeg zal deze essentiële informatie over de solvabiliteit van de schuldenaar alleen worden gedeeld tussen de instrumenterende gerechtsdeurwaarders. Het blad wordt niet gepubliceerd in het CBB. De advocaten die ook een rol spelen in de beslissing om al dan niet gerechtelijke stappen te ondernemen tegen een schuldenaar in geval van wanbetaling, zullen geen toegang hebben tot deze informatie.

Inwerkingtreding op 1 oktober 2024.

Proces-verbaal van niet-bevinding15Art. 1527 van het Gerechtelijk Wetboek

Als de deurwaarder vaststelt dat de waarde van de in beslag genomen goederen duidelijk onvoldoende is om de kosten van de verkoop ervan te dekken, mag hij alleen tot de verkoop overgaan als daar gegronde redenen voor zijn, die moeten worden vermeld in het proces-verbaal van verkoop. Dit verbod gaat gepaard met de verplichting voor de gerechtsdeurwaarder om een bericht van vaststelling van niet-bevinding neer te leggen bij het CBB.

De mening van het Steunpunt: Zoals we hierboven hebben gezien, leidt de overgrote meerderheid van de roerende beslagen niet tot een verkoop, en daar is een goede reden voor: de in beslag genomen goederen zijn vaak van geringe waarde en het beslag dient enkel als pressiemiddel. Op basis van deze vaststelling zien we niet echt in wat de toegevoegde waarde van deze nieuwe bepaling kan zijn. Ook zien we niet in waarom deurwaarders in het kader van de nieuwe wet gebruik zouden maken van het bericht van vaststelling van niet-bevinding, wetende dat ze dat momenteel ook niet doen. Ten slotte, hoe kan het niet opstellen van een bericht van niet-bevinding worden bestraft als de wetgever niet minstens enkele criteria noemt op basis waarvan een dergelijke bericht zou moeten worden opgesteld? Wat moet de minimale waarde zijn van de goederen om een verkoop te rechtvaardigen? Hoe zou deze waarde worden bepaald? Wat zouden de gegronde redenen zijn die een verlieslatende verkoop kunnen rechtvaardigen…? Zoveel onbeantwoorde vragen. Bovendien zal, zoals hierboven vermeld, de informatie over de aard en de beschrijving van de in beslag genomen goederen alleen worden gecommuniceerd tussen gerechtsdeurwaarders. Er kunnen dus geen controles worden uitgevoerd, aangezien het niet mogelijk zal zijn om specifieke grieven in te roepen tegen een deurwaarder die de procedure niet naleeft.

Wil het pv van niet-bevinding echt effectief zijn, dan moeten tegelijkertijd voorwaarden worden opgelegd aan de deurwaarder die beslag legt, op straffe van nietigheid:

  • wettelijk een waarde vaststellen waaronder de deurwaarder een vaststelling van niet-bevinding moet opstellen;
  • in het proces-verbaal van beslag (digitaal opgenomen in het CBB) een beschrijving van de goederen, hun staat (bv. bijna nieuw, in goede staat, gebruikt, beschadigd) en een indicatieve wederverkoopwaarde opnemen;
  • in het proces-verbaal een verplichting opnemen voor de deurwaarder om te verklaren dat naar zijn mening de waarde van de goederen ten minste de wettelijk vastgestelde waarde is, om tot roerend beslag te kunnen overgaan; en
  • dit proces-verbaal van beslag moet worden gedigitaliseerd en geregistreerd in het CBB, zodat elke deurwaarder juist wordt geïnformeerd.

Inwerkingtreding op 1 juli 2024.

Verlieslatende verdeling16Art. 1390quinquies, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek

De gerechtsdeurwaarder is verplicht om in het pv van evenredige verdeling aan het CBB aan te geven of de verdeling verlieslatend is.

Inwerkingtreding op 1 juli 2024.

  • 1
  • 2
    Art. 2223 al. 2 oud Burgerlijk Wetboek
  • 3
    Art. 31quater/2 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 4
    Art. 519 §4 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 5
    Art. 555/1, § 1, lid 1, 5° van het Gerechtelijk Wetboek
  • 6
    Art. 591, 25° van het Gerechtelijk Wetboek
  • 7
    Art. 1390octies van het Gerechtelijk Wetboek
  • 8
    Art. 1390octies, §2 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 9
    Art. 1390octies, §1 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 10
    Art. 1390octies, §3 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 11
    Art. 519, §3, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 12
    Art. 1496 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 13
    Art. 1524 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 14
    Art. 1524 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 15
    Art. 1527 van het Gerechtelijk Wetboek
  • 16
    Art. 1390quinquies, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek