Cass. (1e kamer), 27 oktober 2023
Op de vraag of een beslissing van toelaatbaarheid in een collectieve schuldenregeling de opbouw van interesten schorst ten aanzien van personen die een zakelijke zekerheid hebben gesteld tot waarborg van de schuld van de bemiddelde partij, heeft het Hof van Cassatie onlangs ontkennend geantwoord.
Wat betekent dit in de praktijk? Omdat een voorbeeld meer zegt dan duizend woorden, nemen we het geval van Alexander. Hij wil een flat kopen en deze renoveren. Hij sluit hiervoor een hypotheeklening af. Omdat het bedrag dat hij wenst te ontlenen ook het bedrag omvat dat nodig is voor de renovatiewerken, eist de bank naast een hypotheek op de flat ook een borg. Om Alexander in staat te stellen zijn flat te kopen, gaan zijn ouders akkoord met een hypotheek op hun eigen huis, dat vervolgens in beslag kan worden genomen als Alexander zijn hypotheeklening niet kan terugbetalen.
Enkele jaren later slaagt Alexander er inderdaad niet meer in zijn maandelijkse aflossingen te betalen en hij wordt uiteindelijk toegelaten tot een collectieve schuldregeling. Zodra de beslissing van toelaatbaarheid is genomen, wordt de rente op zijn hypotheeklening opgeschort en hoeft hij deze niet meer te betalen. Als de bank zich echter tot de ouders van Alexander wendt om het openstaande saldo van zijn schuld in te vorderen, kunnen zij niet verwijzen naar de opschorting van de rente tijdens de procedure en zullen zij dus, bovenop het verschuldigd blijvende saldo van de lening, ook de rentelast moeten terugbetalen die is ontstaan na de beslissing van toelaatbaarheid.
Arbeidsrechtbank van Luik, afdeling Verviers (3e kamer, CSR), 19 juni 2023
Deze beslissing betreft eveneens de schorsing van de interesten vanaf de beschikking van toelaatbaarheid, maar ditmaal ten aanzien van de medeschuldenaar van een schuld van de bemiddelde partij. In haar beslissing wijst de rechtbank erop dat de hoofdelijke medeschuldenaar geen beroep kan doen op de schorsing van de interesten vanaf de beschikking van toelaatbaarheid, aangezien deze schorsing enkel geldt ten gunste van de persoon die tot de collectieve schuldregeling is toegelaten.
In deze zaak werd mevrouw A in maart 2017 toegelaten tot een collectieve schuldregeling. Zij is samen met de heer B, in onverdeeldheid, eigenaar van een woning. Deze woning was het voorwerp van een verkoop, toegestaan door de rechter, tot de notaris kennis gaf van het feit dat de hypothecaire schuldeiser het PV betwistte. Deze betwisting bevatte een afrekening met de verwijlintresten die de notaris niet in de PV had opgenomen op grond van het feit dat de beschikking van toelaatbaarheid de opbouw van de rente voor mevrouw A opschortte. De notaris was daarom van mening dat er geen reden was waarom de heer B de volledige rentelast alleen zou moeten dragen. Ontevreden over het voorstel van de notaris, tekende de hypothecaire schuldeiser in oktober 2022 beroep aan bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat de heer B, op grond van zijn statuut als hoofdelijke en ondeelbare medeschuldenaar, aansprakelijk was voor de volledige schuld, inclusief de verwijlintresten.
Na te hebben herinnerd aan een reeks rechtsbeginselen met betrekking tot hoofdelijke verbintenissen, oordeelde de rechtbank dat “het probleem van de bijdrage aan de schuld (wie de schuld uiteindelijk moet dragen) geen invloed heeft op de verplichting tot de schuld (wie de schuld in eerste instantie moet dragen)”. Temeer daar de heer B aanvankelijk ook was toegelaten tot de CSR, maar deze toelating vervolgens werd ingetrokken. De rechtbank betreurt dit en wijst erop dat hij door deze intrekking het voordeel van de renteopschorting verliest. Als gevolg hiervan is de rechtbank van mening dat de heer B aansprakelijk is voor het volledige bedrag van de verwijlintresten sinds de beschikking van toelaatbaarheid.
Twee vrienden, Paul en Sophie, hebben een lening van € 10.000 afgesloten bij een bank om een gezamenlijk project te financieren.
Paul en Sophie zijn hoofdelijke medeschuldenaars, wat betekent dat ze allebei hoofdelijk aansprakelijk zijn om de volledige schuld terug te betalen. In maart 2023 werd Sophie toegelaten tot een collectieve schuldenregeling (CSR). Een van de gevolgen van de CSR is de opschorting van de rente op de schuld van Sophie. Dit betekent dat er voor de duur van de CSR-procedure geen rente meer wordt opgebouwd over Sophie’s schuld. Paul is niet toegelaten tot de CSR. Hij moet dus nog steeds de schuld, inclusief rente, terugbetalen.
In juni 2023 verkopen Paul en Sophie een huis
dat ze in onverdeeldheid bezaten.
De opbrengst van de verkoop wordt gebruikt om een deel van de schuld terug te betalen.
De notaris belast met de verkoop stelt een ontwerp van verdeling van de opbrengst van de verkoop op. Hij stelt voor om de verwijlintresten te halveren, omdat Sophie geen rente meer verschuldigd is sinds ze is toegelaten tot de CSR. De bank als schuldeiser is het hier niet mee eens. Zij betwist dat de opschorting van Sophie’s rentebetalingen een invloed kan hebben op Paul’s verplichting om rente te betalen.
Volgens voornoemde beslissing kan de opschorting van de rente alleen ten goede komen aan Sophie, d.w.z. de persoon die tot de CSR is toegelaten.
Paul en Sophie zijn hoofdelijke medeschuldenaars en als zodanig moet Paul de volledige schuld terugbetalen, inclusief de intresten, zelfs als Sophie geen rente meer verschuldigd is.
Arbeidsrechtbank Brussel (12e kamer), 10 januari 2023
In dit arrest van de Arbeidsrechtbank van Brussel van 10 januari 2023 betwistte een dame, die was toegelaten tot een collectieve schuldenregeling, de beslissing van de Arbeidsrechtbank van 30 juni 2022 tot beëindiging van de procedure. Zij verweet de rechtbank dat deze akte had genomen van het feit dat zij zich uit de procedure had teruggetrokken omdat er door haar (of in haar naam) geen ondertekend processtuk was neergelegd, wat (opnieuw volgens mevrouw) in strijd is met artikel 824, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek.
Het arrest benadrukt de rechtsbeginselen inzake de terugtrekking uit de procedure en wijst erop dat een partij zich op elk moment, zonder bijzondere formaliteiten, uit de procedure kan terugtrekken (art. 820 e.v. Ger.W.). In dit geval merkte de rechtbank op dat de bemiddelde partij “persoonlijk haar wens om zich terug te trekken uit de procedure (…) kenbaar heeft gemaakt tijdens de tweede zitting van 16.06.2022, hetgeen de rechtbank heeft laten optekenen in het proces-verbaal van de zitting”. De rechtbank bevestigde daarom dat de terugtrekking geldig was volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Het beroep van de bemiddelde partij werd daarom ongegrond verklaard.
Dit arrest werpt een licht op de kwestie van de terugtrekking uit de procedure en bevestigt de geldigheid ervan in dit specifieke geval. Het onderstreept het belang voor bemiddelde partijen om uiterst voorzichtig te zijn tijdens een zitting. Als zij verklaren dat zij zich uit de procedure willen terugtrekken, kan een dergelijke verklaring door de rechter worden bekrachtigd, zonder dat daarvoor een schriftelijke verklaring van de bemiddelde partij of diens advocaat nodig is.
De uitspraak herinnert ook aan een aantal algemene beginselen met betrekking tot de terugtrekking:
- De terugtrekking heeft geen invloed op de grond van het recht, met inbegrip van het initiatiefrecht (dit betekent dat de persoon de mogelijkheid behoudt om in de toekomst een verzoekschrift in te dienen, zelfs een identiek verzoekschrift, als de omstandigheden veranderd zijn of als er geen minnelijke oplossing is gevonden).
- Afstand of terugtrekking is geoorloofd in alle zaken en heeft als effect dat alles wordt teruggedraaid alsof er nooit een procedure was geweest.
- De terugtrekking kan uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden en kent geen bijzondere vormvereisten (een schriftelijk document ondertekend door de bemiddelde partij/diens advocaat en aanvaard door de tegenpartij, mondeling tijdens de zitting, enz.).
- Ze wordt uitgesproken door de rechter als de tegenpartij geen bezwaar aantekent.
- Ze wordt pas van kracht nadat de uitspraak is gedaan (in welk geval de uitspraak niet gaat over de grond van het oorspronkelijk verzoek).
- Ze kan nog worden herroepen door de partij die ze heeft aangevraagd, zolang ze niet door alle partijen is aanvaard of door de rechter is uitgesproken/geacteerd.
- De partij die de terugtrekking aanvraagt, draagt de kosten (gerechtskosten).
Mevrouw Devos, die in een situatie van schuldoverlast verkeert, diende bij de rechtbank een verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling in. Ondanks verschillende zittingen en bemiddelingspogingen tussen mevrouw Devos en haar schuldeisers kon geen duurzame oplossing worden gevonden. Moegestreden en ontmoedigd door het feit dat er geen overeenkomst kon worden bereikt, verklaarde mevrouw Devos op de zitting van 16 juni 2024 spontaan aan de rechter dat ze zich wenste terug te trekken uit de procedure. De rechter nam akte van de verklaring van mevrouw Devos en liet deze optekenen in het proces-verbaal van de zitting.
Enkele weken later kreeg mevrouw Devos spijt van haar beslissing en ging ze in beroep tegen de beslissing van de rechter om de collectieve schuldenregeling te beëindigen. Mevrouw Devos beriep zich voor de Arbeidsrechtbank op artikel 824, 2de lid van het Gerechtelijk Wetboek, dat een ondertekende gewone akte vereist opdat de terugtrekking of de afstand geldig zou zijn. De Arbeidsrechtbank verwierp haar beroep echter, en wees erop dat elke partij op elk moment van de procedure afstand kan doen van het geding, zonder enige bijzondere formaliteit (artikelen 820 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek). In casu stelde de rechtbank vast dat mevrouw Devos tijdens de zitting van 16 juni 2024 duidelijk en persoonlijk te kennen had gegeven dat zij zich uit de procedure wenste terug te trekken en dat deze verklaring in het proces-verbaal van de zitting was opgenomen. De rechtbank concludeerde bijgevolg dat de terugtrekking van mevrouw Devos geldig was en dat de rechter de procedure van de collectieve schuldenregeling correct had beëindigd.
Dit voorbeeld laat zien hoe belangrijk het is voor schuldenaren in een collectieve schuldenregeling om waakzaam te zijn tijdens zittingen. Een mondelinge verklaring van terugtrekking voor de rechter kan voldoende zijn om de procedure te beëindigen, zelfs als deze terugtrekking niet chriftelijk wordt bevestigd. Het is daarom belangrijk om goed na te denken voordat men een dergelijke verklaring aflegt en de gevolgen van deze keuze grondig te overwegen.
Arbeidsrechtbank van Brussel (11e Nederlandstalige kamer), 6 maart 2023
Naar aanleiding van dit beroep van de FOD Financiën tegen een beslissing van de Arbeidsrechtbank die had geoordeeld dat de FOD haar aangiften van schuldvordering te laat had ingediend en dus niet meer in aanmerking kwamen voor een verrekening (met uitzondering van strafrechtelijke boetes), herinnert de Arbeidsrechtbank van Brussel eraan dat de schuldeiser die de betekening van de beschikking van toelaatbaarheid heeft ontvangen, over een termijn van één maand beschikt om zijn aangifte van schuldvordering over te maken.
Doet de schuldeiser dat niet, dan moet de bemiddelaar hem een laatste termijn van 15 dagen gunnen middels een herinnering per aangetekend schrijven. Als de schuldeiser na afloop van deze 15 dagen zijn schuldvordering nog steeds niet heeft ingediend, wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van zijn schuldvordering en verliest hij automatisch zijn recht om deze te innen, ongeacht via welke weg – met inbegrip van het verrekeningsmechanisme (behalve in geval van verwerping of herroeping).
De heer Janssen, een ondernemer in financiële moeilijkheden, dient bij de Arbeidsrechtbank een verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling in. De rechtbank spreekt de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling uit ten gunste van de heer Janssen en stelt een termijn van één maand vast waarbinnen de schuldeisers hun aangiften van schuldvordering moeten indienen.
De FOD Financiën ontvangt de kennisgeving van de beschikking van toelaatbaarheid, maar dient haar aangifte van schuldvordering niet in binnen de wettelijke termijn van één maand. De bemiddelaar die in het kader van de collectieve schuldenregeling is aangesteld, stuurt de FOD Financiën vervolgens een herinnering per aangetekend schrijven waarin de FOD een laatste termijn van 15 dagen krijgt om haar aangifte van schuldvordering in te dienen. Ondanks deze herinnering antwoordt de FOD Financiën niet en dient geen aangifte van schuldvordering in.
Na afloop van deze extra termijn van 15 dagen wordt de FOD Financiën geacht afstand te hebben gedaan van haar vordering op de heer Janssen. Dit betekent dat de FOD Financiën de schuld van de heer Janssen niet meer kan innen, en zelfs geen beroep meer kan doen op het verrekeningsmechanisme om deze schuld in mindering te brengen van de schuld die de heer Janssen ten aanzien van de FOD Financiën zou kunnen hebben.
De enige uitzondering op deze regel zijn de strafrechtelijke boetes, die niet onderworpen zijn aan de verjaringstermijn en altijd door de FOD Financiën kunnen worden geïnd, zelfs als de aangifte van schuldvordering niet tijdig werd ingediend.